Verhaal Baarle 1

Vrijwilligerswerk

Het was lang geleden dat Suzanne nog had lopen neuriën op straat. Maar sinds gisteren gonsde A perfect day door haar achterhoofd, nadat ze Lou Reed al zappend had ontmoet in een live concert uit lang vervlogen tijden.

A perfect day. Eigenlijk was het dat, de omstandigheden in acht genomen. De zon scheen aarzelend, de knoppen van de Japanse kerselaars stonden op openbarsten. Ze was naar de markt gefietst vanmorgen, waarna ze in haar keukentje de voorraad groente en fruit in twee porties had verdeeld. Een grote portie voor zichzelf, een kleinere voor meneer Schmidt. Niet Smit, neen, Schmmmidt.. had hij bij hun eerste ontmoeting nadrukkelijk gesist, als een stoomlocomotief. Toen al zag ze aan zijn ogen dat hij een man was waar niet mee te spotten viel. Vast een oud-onderwijzer. Of een militair. De verhalen van vroeger waren echter nog niet aan de orde gekomen. Eerst moesten ze aan elkaar wennen in het hier-en-nu en hun constellatie uittesten. Hij de bejaarde, vereenzaamde weduwnaar, zij de gezinshulp. Hij de opdrachtgever, zij de ondergeschikte.

Bij de kennismaking hadden ze koffie gedronken uit kopjes waar ze eerst het stof uit had geblazen, met een schepje suiker dat ze moest loshakken uit een kristallen rotsformatie. Twee ochtenden in de week zou ze hem voortaan komen helpen. Vandaag, op haar eerste werkdag, zou ze soep voor hem maken. Geen betere basis voor het opbouwen van een vertrouwensband dan de geur van verse soep in huis.

Ze zou precies op tijd zijn, daar hielden oude mensen van. Toen ze het flatgebouw naderde, zag Suzanne in de verte iets op het grasveld liggen. Of was het iemand? Ze huiverde en versnelde haar pas. Het bleek een ouderwetse winterjas te zijn, met visgraatmotief. Een portefeuille was achteloos uit de binnenzak geschoven. Een eindje verderop ontdekte ze puntige scherven van iets wat een vaas geweest moest zijn. Daarnaast lag een ouderwetse trouwfoto in een zilveren lijst. Ondanks het gebroken glas herkende ze, aan de zijde van een gesluierde bruid, een jongere versie van Meneer Schmidt. Ze keek omhoog en telde de balkons. Op de achtste verdiepingen waar hij woonde, stond de schuifdeur half open. Een roomwit gordijn wapperde zachtjes naar buiten.

Haar hart klopte in haar keel. Ze duwde de glazen deur van de hal open, drukte met een bevende vinger op de bel van de Heer P.M. Schmidt. En wachtte…

Hoofdstuk 2

Suzanne moest ineens heel nodig naar het toilet. Dat had ze eigenlijk altijd in spannende situaties. Ze belde nog een keer aan, het wachten op respons leek haar een eeuwigheid te duren. ‘Dan maar ergens anders aanbellen’ dacht ze en koos een willekeurige naam, terwijl ze van de ene voet op de andere wipte, om op die manier de aandrang te onderdrukken.
Via de intercom klonk een loom: ‘ja, wie daar?’
‘Goedemorgen mevrouw, ik moet bij meneer Schmidt op nummer 83 zijn, maar hij reageert niet. Zou u misschien zo vriendelijk willen wezen even voor mij de tussendeur te openen? Ik ben sinds kort zijn nieuwe gezinshul…’
Nog voordat Suzanne haar zin af kon maken werd ze beloond
met een schel geluid en kon ze het gebouw betreden.
‘OOK GOEDEMORGEN’ mompelde Suzanne in zichzelf.

Ze liep richting lift, met de boodschappen stijf tegen zich aan.
Ze had de visgraatjas, de foto en de portefeuille bovenop haar boodschappentas gelegd. De gebroken vaas had ze maar gelaten waar hij was.
En alhoewel Suzanne niet direct de kleinste was, lukte het haar nog maar net om boven haar overvolle tas te kijken.
Uit de tegenovergestelde richting kwamen twee jonge mannen aangelopen. De ene man trok licht met zijn rechterbeen.
Toen Suzanne hem wat beter bekeek zag ze onder
de capuchon van zijn blauwe trainingsjack een paar zwart
omringde ogen in een lijkbleek gelaat. De jongen keek ietwat schichtig om zich heen. Onwillekeurig liep Suzanne naar de zijkant van de hal, om zodoende wat meer ruimte tussen haar en de mannen te creëren. De andere man, de langste van de twee, keek nu ook haar richting uit. Het eerste wat Suzanne opviel in het pokdalige gezicht, waren de ijzige ogen, die spottend over Suzannes lichaam gleden.
Met een Amsterdams accent, snauwde de man bits:
‘heb ik wat van je aan trut!’
Suzanne klemde haar boodschappentas nog steviger tegen zich aan en versnelde haar pas.
Ze hoorde nog net ’t capuchonnetje tegen zijn maat zeggen:
‘Yo Jack, nu even niet!’

Suzanne had het inmiddels goed warm gekregen. ‘Wat een mafkezen lopen er tegenwoordig toch rond’ dacht ze. Ze hoorde hen de deur naar buiten openen en het geluid van hun voetstappen ebde weg. Opgelucht haalde Suzanne adem.

Terwijl ze op het knopje van de lift duwde, spookten er allerlei scenario’s door haar hoofd. Had ze de situatie misschien verkeerd ingeschat en was het niet meneer Schmidt zijn flat geweest, maar die van de buren?
Nee, het was toch echt meneer Schmidt geweest, die ze naast dat bruidje op de foto had zien staan. Op weg naar boven hoorde Suzanne ‘The Girl From Ipanema‘ via de speakers.
The Perfect Day werd minder met iedere verdieping die Suzanne steeg.
Op de galerij van de achtste etage had een frisse wind vrij spel met Suzannes rode haren. Even zag ze niets. Ze maakte één hand vrij om met haar wijsvinger de losgeslagen krullen achter haar oren te draaien. Vanaf deze hoogte had Suzanne een weids uitzicht
over de stad. In de verte hoorde ze het carillon van de Oude Kerk
op de Wallen spelen.

‘Wat’ dacht ze, ‘als Schmidt daar hartstikke dood ligt?’
Eigenlijk wist ze maar bar weinig van Herr Schmidt.
‘Waren die twee mannen misschien inbrekers? Nee, natuurlijk niet, anders hadden ze die portefeuille wel meegenomen’.
Haar passen werden minder jachtig, maar voor ze het wist was ze toch bij nummer 83. De deur stond op een kier en ze zag her en der
post op de vloer van het gangetje liggen.
‘Yoehoe, hallooooo meneer Schmidt, ik ben het, Suzanne!’
Ze drukte met haar elleboog de deurkruk naar beneden en opende de deur van de hal naar de kamer.

Direct voelde ze de tocht van de schuifdeur die ze eerder beneden open had zien staan.
Suzanne stond als aan de grond genageld toen ze meneer Schmidt met uitzondering van zijn onderbroek, naakt op de grond zag zitten.

Op zijn voorhoofd, boven één van de wenkbrauwen had Schmidt een lelijke snede. Geronnen bloed was zichtbaar op zijn neus en wang.
Suzanne liet in een moment van paniek alles uit haar armen vallen.
Ze rende naar Schmidt en hurkte zich naast hem. ‘Meneer Schmidt,
wat is er gebeurd?’ ‘Help me omhoog meisje, help me omhoog’,
kreunde Schmidt.
Als je hem van een afstand bekeek, zou je niet zeggen dat deze tengere man nog zoveel woog. Suzanne had al haar krachten nodig om hem op de sofa te tillen.

Ze was verbaasd over de kalmte in haar eigen stem, toen ze vroeg:
‘heeft u pleisters in huis meneer?
Ondertussen sloot Suzanne de schuifdeur, ‘Schmidt moest het wel koud hebben gekregen’ bedacht ze.
Meneer Schmidt mompelde zwak: ‘in de rechterla, onder het aanrecht liggen pleisters’. Koortsachtig liep Suzanne richting de keuken. Op de keukentafel zag ze een bordje met een half opgegeten witte boterham met jam liggen. Daarnaast een omgevallen glas melk. De kat van meneer Schmidt zat ongegeneerd zijn pootjes schoon te likken.
Suzanne hield enorm van katten en de manier waarop ze stoïcijns hun eigen gang leken te gaan. Op de een of andere manier had Suzanne onthouden dat de kat Jozef heette. Ze herinnerde zich dat de kater haar tijdens het intake gesprek op afstand stilzwijgend had geobserveerd.
Later was Jozef haar verzoenende kopjes komen geven.
‘Hallo Jozef’, zei Suzanne liefkozend . Ze aaide hem in het voorbijgaan even over de bol, ‘was dat even schrikken’.
Suzanne had inmiddels de pleisters gevonden en ze maakte een schone theedoek nat om het gezicht van Schmidt te kunnen deppen.
Suzanne liep met ferme stap terug de kamer in, meneer Schmidt zei: ‘gezien de omstandigheden kun je me maar het beste tutoyeren,
‘vrienden noemen mij Kurrrt, Kurrrt Schmmmidt!’…

Hoofdstuk 3

Ho, ho, … gaat dat zomaar? Onder normale omstandigheden afstandelijk en nors, nu plotseling zo familiair. Alsof ze hem anders niet zou helpen?
Vrienden mogen hem dan wel Kurt noemen, maar Suzanne kon altijd nog zelf besluiten om zichzelf wel of niet tot die groep te rekenen.

”Meneer Schmidt, dit is pas de tweede keer dat we elkaar ontmoeten en ik voel me nog even beter op mijn gemak als ik u in beleefdheidsvorm aanspreek” merkte Suzanne op, terwijl ze de wond aandachtig bekeek.

Zwaluwstaart hechtpleisters had ze eigenlijk nodig of, beter, even bij de Acute Hulp zien te geraken. Achter op haar fietsje zou dat niet lukken en ze wist niet of meneer Schmidt een auto had. Maar dan nog, ze had nooit een rijbewijs gehaald. Waarom zou ze?

Meneer Schmidt heeft geen auto, een taxi is onnodig duur en een litteken erbij op een oude kop vrolijkt het alleen maar op, merkte hij op.

Suzanne haalde nog meer argumenten aan om de wond toch door deskundigen te laten behandelen.
Ze wist niet waardoor de wond ontstaan was. In ieder geval zou het toch beter zijn als het fatsoenlijk ontsmet zou worden, misschien zou ook een prikje tegen tetanus of een andere nare ziekte wel nodig zijn, waarna het netjes gehecht zou kunnen worden.

Jozef lag inmiddels weer genoeglijk gekruld te niksen en observeerde met wijsgerige blik zijn baas en de nieuwe bezoekster.

Terwijl meneer Schmidt morde dat al die moeite absoluut niet nodig was, keek Suzanne door de schuifdeur over het balkon naar buiten en constateerde dat de resten van de vaas inderdaad pal onder het balkon van nr. 83 lagen.
De gevonden voorwerpen waren dus beslist uit de flat van meneer Schmidt gesmeten en hoe hij daarbij gewond raakte was tot nu nog een mysterie dat beter ook nog opgehelderd zou worden.

Wat Suzanne ook opviel, is dat hier vandaan een prachtig uitzicht is op de oude binnenstad van Amsterdam met haar grachtengordels.
Niet alleen had ze het klokkenspel van de Oude Kerk gehoord, maar omdat richting centrum nauwelijks hoogbouw neergeplant was, kon ze het grootste deel van de toren boven de grachtenhuisjes zien uitrijzen.

Ze dacht terug aan de tijd dat ze in de schaduw van deze religieuze plaats de kost had verdiend maar ook niet veel meer dan de kost - met werk dat door de meeste religieuze overtuigingen verfoeid wordt.

In vergelijking met haar naaste buurtjes had ze veel klandizie. Ze is niet moeders mooiste, maar heeft wel uitstraling. Ze glimlachte bij de gedachte dat haar succes wel moest voortkomen uit de associatie “Rosse buurt, rode haren”. Daar was ze nog niet eerder op gekomen.

Nu wilde ze die periode zo snel mogelijk vergeten en het feit dat ze niet te lang had hoeven wachten voordat ze een eerbaar baantje had, was er mede verantwoordelijk voor dat ze vandaag een “Perfect Day” vond. Mannen helpen leek in haar natuur te liggen bedacht ze een beetje cynisch!

Een opmerking van meneer Schmidt bracht haar terug naar de realiteit van de dag: of er nog iets van kwam dat hij geholpen zou worden. Dat was nu inderdaad Suzanne’s eerste zorg. De prangende vraag wat er precies gebeurd was moest nog even wachten.
Uit zichzelf bleek meneer Schmidt niet zo scheutig om dat te vertellen.

Pas toen ze omdraaide naar de woonkamer, viel haar oog op een zonderling voorwerp onder aan de balustrade op het balkon.

Eerst toch maar meneer Schmidt een beetje opkalefateren.

Als eerste viste ze een paar minuscule glasscherfjes uit de snede. Zou dat van de vaas of fotolijst afkomstig zijn?

In het EHBO-laatje, vond Suzanne ook een flaconnetje “Jodium Tinctuur”, nog zo’n ouderwets bakelieten huisje met daarin een glazen buisje. Hiermee besprenkelde ze kwistig de wond die nog steeds bloedde. Meneer Schmidt gaf geen kik, ofschoon het beslist behoorlijk geprikt moet hebben. Hij is wel een harde, maar wie weet wat hij in z’n leven al heeft doorstaan.

Vaardig knipte ze uit een pleister een zwaluwstaart model, omdat dat tenslotte beter is om een snijwond te sluiten. Zoveel had Suzanne nog onthouden van de EHBO en reanimatie cursus, die ze ooit succesvol had gevolgd.
Het sluiten van de snede lukte vrij aardig en nu het bloeden zo goed als gestelpt was zag het er al een stuk beter uit.

De volgende zorg was waarom meneer Schmidt niet zelfstandig overeind had kunnen komen.

“Meneer Schmidt, toen ik vorige week bij u was, was u best wel mobiel en nu moet ik u overeind helpen” merkte Suzanne op.
Meneer Schmidt’s antwoord was eenvoudigweg dat hij bij z’n val zijn knie gekneusd had en dat was te zien ook. Weer paste Suzanne toe wat ze bij EHBO geleerd had.

De eerste noden waren geledigd, nog even helpen met aankleden.
In haar vorige betrekking hielp ze mannen dààr meestal niet bij. Ook deze gedachte vond ze wel grappig en haar goede humeur begon stilaan terug te keren.
Toch moest het nu maar eens afgelopen zijn met terugdenken aan dat verleden: ze stond nu voor een nieuwe toekomst.

Nu eerst even naar het toilet. Wat een opluchting.

Het lukte meneer Schmidt om op eigen kracht aan te schuiven aan tafel en hij verwelkomde Suzanne’s voorstel om een vers bakje koffie te maken.

Terwijl ze in het keukentje rommelde – al een stuk properder sinds vorige week – zette ze alles nog eens op een rijtje. Hoe meer ze de feiten overwoog, hoe vreemder het voorval zich begon af te tekenen.

Bij een geurend bakje verse koffie vraagt Suzanne op de man af:
“Meneer Schmidt, ik kom hier aan fietsen met de idee om een lekker vers groentensoepje te maken. Hierbeneden op het grasveld vind ik wat spulletjes die onmiskenbaar u toe behoren; u antwoord niet op aanbellen, wat ik overigens inmiddels begrijp; als ik binnen geraak loop ik twee, op z’n zachtst uitgedrukt, ongure wezens tegen het lijf; als ik bij u kom staat de deur open, zwerft de post in het rond en vind ik u zoals ik u vond. Wat is hier aan de hand?”

“M’n lieve kind, allereerst wil ik je uit de grond van m’n hart bedanken dat je me zo goed verzorgd hebt. Ik weet nu dat ik de beste gezinshulp van Amsterdam en omgeving heb gekregen. Maar dit heb ik niet in scene gezet om dat uit vinden.
Ik wilde wat spulletjes verplaatsen en ben toen ergens over gestruikeld. In een mislukte poging om m’n evenwicht te bewaren heb ik ze van me afgegooid en zijn ze over de balustrade gevlogen. Toen ik viel, haalde ik m’n hoofd open aan de balustrade en bij de landing heb ik m’n knie geblesseerd. Niet meer of niet minder”.
Een ding wist Suzanne zeker: er zat geen druppel bloed aan de balustrade en die glasscherfjes? Ze geloofde geen barst van het verhaal. Ze had sterk de indruk dat meneer Schmidt een smoes verzon en iets wilde verbergen.

“Meneer Schmidt, kunt u me ook uitleggen wat dat ding is dat daar onder aan de balustrade ligt?” was haar reactie.

Hoofdstuk 4

Hard en direct had ze die vraag gesteld.

Meneer Schmidt keek haar aan.
Een ondoorgrondelijke blik van onder de korte wenkbrauwen van borstelig varkenshaar. Langzaam draaide hij zich om en ontwaarde iets in een hoek van het balkon.
Zijn lichaam had opeens niets meer van een oude man; onverwacht soepel stond hij op,
glipte naar buiten, een paar vlotte passen; met een snelle beweging verdween het in zijn jaszak.

Vage flarden van draaiorgelmuziek en tramgeluiden verbraken de ijle stilte op het balkon;
hij keek een moment afwezig naar de stad beneden hem.
Er vloog een meeuw voorbij.
Hij kwam van links, dacht Schmidt. Geen goed teken.
Met een trage beweging van zijn hand sloot hij de schuifdeur achter zich; zijn zware gouden armband glansde van onder het manchet.
Links, - sinister- , wist hij, dat betekent niet voor niets “onheilspellend”.

“Het is nog niet zo warm”, zei hij met een gemaakte glimlach in de richting van Suzanne,
daarom toch de boel maar dicht; was er nog koffie?”
Alsof er niets gebeurd was, schoof hij weer op zijn stoel en trok een pokerface.
Suzanne was al opgestaan en liep gedienstig naar de keuken. Even leunde ze tegen de koele muur en liet de ziedende gedachtestroom in haar hoofd de vrije loop.

Schmidt, ... Schmidt ... Die kille grijsgroene ogen, dat vlezige, rode gezicht, die pimp, die ploert,
ze was het nog niet vergeten..
Ze schonk koffie in en zette argeloos, bijna opgewekt de kopjes op tafel. Suzanne deed geen verdere poging meer om iets van het voorval te weten te komen. Ze grossierde immers in mensenkennis, dat was ook niet verwonderlijk. Onmiskenbaar voelde ze de sfeer aan. Vanaf
het begin dat ze hem had ontmoet, was het aanvankelijke vermoeden, toen ze van huis ging, tot
een bevestiging geworden.

Hij was korzelig en gesloten geweest en onwillig om haar ook maar de geringste zaken toe te vertrouwen. Dat was opmerkelijk; gewoonlijk bracht ze met haar doortastende verschijning,
de ontwapenende oogopslag en het vlammende rode haar menige man tot vertrouwelijke ontboezemingen. Maar niet hier.

Jozef had zich in de hoek van de woonkamer opgesteld; de voorpootjes keurig naast elkaar,
de staart in een bocht er omheen gedrapeerd, als een Egyptisch beeld.
Hij observeerde het tafereel met een hooghartige blik.

“Dat was een lekker bakkie, Suzanne”, deed meneer Schmidt zo vriendelijk mogelijk. “Ik
zal die post eens gaan bekijken.”
Suzanne knikte bij wijze van antwoord en nam met zelfverzekerde, krachtige handen de
kopjes mee naar de keuken; een zweem van koffie bleef achter in de woonkamer.
Meneer Schmidt legde zijn hand op de tafelrand en stond op. Hij liep naar de kleine kamer,
die als kantoortje fungeerde en begon, gezeten in de zwartleren bureaustoel, de post nauw-
keurig door te nemen.

Suzanne deed wat er van haar werd verwacht, ze waste af en ruimde op. Ze zocht en vond een stofdoek; terwijl ze zo druk bezig was en ze de stofzuiger als een brommend dier de kruimels en pluizen van het tapijt liet verwijderen, gierden de gedachten en plannen door haar hoofd.
Dit was haar kans; nu was het háár beurt, ze wist het, ze wist het!
Alleen nog een enkele aanwijzing, een bewijs. Ze was er van overtuigd dat ze dat zou vinden.

Een heerlijke geur van groentesoep kwam uit de keuken. De porseleinen soepkommen op
tafel, de broodjes in de mand. Ze leek wel een robot. Haar handen en hoofd leken te wonen op verschillende planeten. Ze was er totaal niet bij.
Toch riep ze mechanisch: “ Meneer Schmidt, de soep staat klaar”. Zelf was ze vast gaan zitten
en begon de kommen vol te scheppen.

Meneer Schmidt kwam aan tafel, zijn brede mond leek vriendelijker dan zijn ogen. “Het ruikt
lekker; je kunt goed koken, Suzanne”.
Na de soep wilde Suzanne zo snel mogelijk verdwijnen. Met een korte groet trok ze de deur achter zich dicht en verliet in haast het flatgebouw. Ze voelde zich erg gespannen. Even naar
de Albert Cuyp, dacht ze; even weg van alles, mijn hoofd helemaal leeg, alleen maar de voorjaarszon, mensen van de markt met hun geroep en gelach en de exotische geuren van fruit en kruiden..

Het lopen in de frisse buitenlucht had op Suzanne een weldadige uitwerking. Het waren gestresste stappen geweest waarmee ze het hoge gebouw uitliep. Een onverklaarbaar hoog looptempo, alsof ze wilde vluchten van alle ellende die op haar af was gekomen. De afschuwelijke herinneringen. Maar hier, onder de carillon klanken en de vertrouwde omgeving kwam ze langzaam tot zichzelf. Het werd zelfs slenteren. Ze was weer het roodharige meisje van vroeger. Er klonk muziek… ”Oh, Sjonnie...” de stem van Tante Leen...
Af en toe stond ze stil bij een schoenenkraam, verderop had je bloesjes en jurken, rokken en broeken en sokken. Suzanne keek en genoot van de vrolijke kleuren.

“Mooie kleding voor niet te duur!” riep een man. “Voor jou is er ook vast wat bij!” moedigde hij haar schalks aan. Er passeerde een jongen op een fiets “Hee, vuurtoreh !!” klonk het, net
als vroeger.

Amsterdam, wat ben je toch een heerlijke stad, dacht ze. Alle haast was weggesmolten, haast had ze beslist niet meer. Ze zuchtte van genoegen en nam wandelend tussen de kramen de beelden van de levendige markt in zich op. Verstrooid, wat afwezig, passeerde ze de kramen met stroopwafels, kaas, vis, fruit, boeken, kaarten en tijdschriften.
Ja, boeken, soms zag ze er wel eens iets aardigs tussen. Suzanne stond even stil. De boeken lagen in kartonnen dozen. Ook stripverhalen, er lag van alles, meestal lag het door elkaar.
Tijdschriften over Marilyn Monroe en andere oude sterren. Ze glimlachte en bladerde wat, mooie foto’s. Dan was er een hoek met oude ansichtkaarten en een gedateerd boek over Amsterdam.

Ze nam het even in haar hand.
De lange donkere vrouw van de marktkraam kwam haar kant al op en zei in onvervalst Amsterdams: “ Prachtig boek, hoor mevrouw. Is niet so mooi meer an de buitekant, iemand hep de koffie derover late falle, maor vedder is het helemaol te gek, en dat foor nege euro!” Ze lachte haar gouden tanden bloot.

Suzanne lachte ook, terwijl ze bladerde. Och, dacht ze, het is leuk, maar ik hoef het boek niet te hebben.
Ze wilde het al terug leggen, toen plotseling haar aandacht werd getrokken door een zwart wit foto van de jonge meneer Schmidt bij het bekende huis “de Rooie Molen”.

Hoofdstuk 5

Intussen waren de gedachten van Kurt Schmidt na deze enerverende morgen terug gegaan naar het verleden. Hij mocht dat meisje, die Suzanne, niet, hij vertrouwde haar niet. Was zij echt een vrijwilligster of een spionne, hij had redenen genoeg om zo over haar te denken al was zij nog zo aardig en attent voor hem.

Ooit had hij een meisje als zij liefgehad, maar dat was in 1938 en dat meisje zou nu net als hij, hoogbejaard zijn. Zij heette Martha en had ook van dat mooie rode haar. Zij woonden en studeerden alle twee in Duitsland, maar zij moest haar studie opgeven door de komst van het nazisme, toen bleek dat zij joodse was.

Kurt en ook zijn ouders waren geschokt. Zij hadden niets tegen het meisje maar zij waren bang dat hun hele gezin er onder zou lijden als Kurt met haar verder wilde gaan. Zij wilde haar niet in de steek laten en haar in de handen van de nazi s laten vallen, want dat zou haar ondergang betekenen. Zij zochten een oplossing voor de situatie waarin zij zich bevond en zij vonden die oplossing. Een zus van Kurt woonde in Nederland, zij was met een Nederlander getrouwd. Nederland was toen nog neutraal en het lukte om haar met valse papieren een nieuwe nationaliteit en een nieuwe naam te geven. Zij heette voortaan Suzanne en werkte als assistente bij de zus van Kurt wiens man dierenarts was. Zij overleefde de oorlog, maar toen ze na de oorlog op zoek ging naar haar ouders en familie waren die allemaal omgekomen in de Duitse concentratiekampen.

Kurt was natuurlijk opgeroepen om dienst te doen in het Duitse leger en hoewel hij nooit iets tegen joden had aangericht was de liefde van Suzanne voor Kurt sterk bekoeld. Met een Duitse soldaat trouwen was aanvankelijk voor haar onmogelijk, zij voelde dat als verraad aan haar ouders en familie. Maar Kurt wist haar te overreden en trouwde met haar nadat hij uit krijgsgevangenschap was teruggekeerd. Het huwelijk werd geen succes. Suzanne wilde geen kinderen, want kinderen van een joodse moeder, worden joodse kinderen en dat wilde zij haar kinderen niet aan doen.

Kurt had zijn studie biologie afgerond en ter wille van Suzanne die niet meer in Duitsland wilde wonen aanvaardde Kurt een baan in Amsterdam in een groot laboratorium en dat beviel hem uitstekend.

Maar het huwelijk liep toch stuk, zij scheidden, Kurt leerde een nieuwe vrouw kennen en kreeg een zoon, hiermee was aan een veelbewogen periode van zijn leven een einde gekomen, hij was na al die strubbelingen een gelukkig man zo dacht hij.

Maar een half jaar geleden kreeg hij een brief van de dochter van zijn eerste vrouw, de dochter van de joodse Suzanne dus, die hem aansprakelijk stelde voor al het leed dat haar moeder door de Duitsers was aangedaan. Zij wilde geld, want haar moeder had niet alleen al haar familie en haar bezittingen verloren maar ook haar geld, veel geld.

Kurt was verbaasd en geschokt en vooral woedend. Suzanne wilde toch geen kinderen?

Hij had met zijn familie destijds haar leven gered en zij had zijn leven verpest. Zij ging hem nu via haar dochter chanteren.

En nu kwam er opeens een vrijwilligster op zijn pad met rode haren, was dat toevallig ?

In zijn woede had hij toen alles wat hij ooit van Suzanne had gekregen, toen hij berooid uit de oorlog was teruggekomen, weggesmeten over de balustrade: zijn winterjas, zijn oude portefeuille, zijn trouwfoto. Hij had zich daarbij ook nog flink bezeerd. En wat nu? Hoe moest hij erachter komen dat die zogenaamd vrijwillige Suzanne het goed met hem meende of dat ze een spelletje met hem speelde?

Hoofdstuk 6

“de Rooie Molen”, Suzanne kende het wel. Een statige villa die erg in trek is als trouwlocatie. Ze was er getuige geweest bij het huwelijk van haar beste vriendin. Een mooi en goed onderhouden pand.

De marktvrouw zag dat ze met het boek in haar handen bleef staan. “Nou, foorruit dan maar meissie, foor jou sefen-en-een-halfe euro”.
Suzanne moest stiekem lachen om het onvervalste accent van de vrouw en rekende het boek af. Ze kon haar nieuwsgierigheid nauwelijks meer bedwingen en besloot rechtstreeks naar huis te fietsen.

Meneer Schmidt bleef door haar hoofd spoken. De meeste mensen waar ze kwam helpen, waren vriendelijk en vertelden graag over vroeger of over de kinderen en kleinkinderen. Rond meneer Schmidt bleef alles echter een beetje mysterieus. Ze deed toch echt haar best om vriendelijk te zijn en haar werk goed te doen maar het leek wel of meneer Schmidt steeds een soort van afstand wilde bewaren. Bovendien had hij nog steeds niet verteld wat er nou onder aan de balustrade had gelegen. Ze dacht dat het een envelop was geweest maar Dhr. Schmidt had het zo snel weggepakt dat ze het niet zeker wist.

Nou ja, prima, dacht Suzanne, niet iedereen hoefde alles te vertellen. Maar toch… ze wilde wel weten hoe meneer Schmidt nou met een foto in dat boek terecht was gekomen. Best een knappe man trouwens, in zijn jonge jaren.

Thuis sloeg ze het boek open en begon te lezen. Op de eerste bladzijden stond voornamelijk de geschiedenis van het pand beschreven. Wie het gebouwd had en wanneer. Dat interesseerde Suzanne niet zo. Ze zette haar computer aan en tikte “Kurt Schmidt” in op de zoekmachine. Ze kwam op een site waar veel over hem te lezen stond en even voelde ze zich schuldig. Kon ze dit wel maken? Ze kwam daar alleen voor haar werk en nu zat ze in haar vrije tijd te snuffelen in zijn verleden. Toch zette ze door. Hij hoefde immers niet te weten wat ze nu aan het doen was.

Het begon allemaal vrij zakelijk. Meneer Schmidt was een vooraanstaand bioloog geweest met een goede baan hier in Amsterdam. Met een baanbrekend onderzoek had hij nogal wat geld verdiend en “de Rooie Molen” gekocht. Krijg nou wat, dacht Suzanne. De man die nu acht hoog op een flatje woont was eigenaar geweest van “de Rooie Molen”?

Ze las verder op de website: “Dhr. Kurt Schmidt, bioloog in Amsterdam kocht na zijn goed ontvangen onderzoek villa “de Rooie Molen”. Hier woonde hij samen met zijn vrouw Suzanne. Een huwelijk dat kinderloos bleef en eindigde in een scheiding. Na de scheiding is Dhr. Kurt Schmidt uit het pand getrokken en leek met de noorderzon te zijn vertrokken. Jaren later werd bekend dat hij zich wederom in Amsterdam had gevestigd, nu in een eenvoudige flat. “de Rooie Molen”, nog altijd in eigendom van Dhr. Schmidt, heeft al die jaren leeg gestaan. Pas in 2002 verkocht Dhr. Schmidt de villa inclusief de complete inboedel aan de gemeente. Heden ten dagen is de villa voor bezoek te bezichtigen. De antieke inrichting en de grote verzameling kunstwerken zijn een lust voor het oog. De vroegere woonkamer met serre is sinds 2009 bovendien een gewilde trouwlocatie.”

Suzanne, dacht ze? Daar had hij nooit iets van gezegd. En kinderloos? Ze wist toch zeker dat Dhr. Schmidt een zoon had, al was het contact minimaal. Ze had hem nog nooit gezien. Even bekroop haar de gedachte dat een van die twee ongure types die ze op die vreemde dag op de galerij tegen was gekomen zijn zoon zou kunnen zijn.

Zou ze… nee, doe normaal Suzanne, nou ja, waarom niet? Ze kon toch gewoon geïnteresseerd zijn in kunst? En het was pas half in de middag. Ze pakte de fiets en ging richting “de Rooie Molen”. Weer even dat schuldgevoel toen ze het kaartje kocht. Waar was ze mee bezig? Binnendringen in Dhr. Schmidt’s verleden? “Wilt u alstublieft doorlopen mevrouw, er willen meer mensen naar binnen”. Voor ze het wist stond ze in de grote ontvangsthal met indrukwekkend trappenhuis. Links herkende ze de woonkamer. Hier had ze immers gestaan met de bruiloft van haar vriendin. Grappig toeval dacht ze.

Langzaam liep ze door de kamers en nam de inrichting in zich op. Ze probeerde Dhr. Schmidt in deze omgeving voor te stellen. Toen ze de slaapkamer inliep stokte haar adem. Ze keek recht in een geschilderd portret van, ja van wie, ze zou zeggen van zichzelf maar dat was natuurlijk onmogelijk. Stamelend vroeg ze aan een medewerker wie die vrouw op het schilderij was. “Dat is de toenmalige vrouw van Dhr. Schmidt, ze heet Suzanne. Je hebt wel wat van haar weg, ook van die mooie, rode krullen.”

Suzanne mompelde een beleefd bedankje en rende naar buiten. Ze fietste op topsnelheid naar huis en buiten adem liet ze zich op de bank vallen. Suzanne, rode krullen, Dhr. Schmidt, waar was ze in hemelsnaam in terecht gekomen? Ze had de trouwfoto van hem in haar handen gehad, waarom had ze toen niks gezien? Hadden het gebroken glas en de sluier ervoor gezorgd dat de gelijkenis niet opviel?

Ze rilde bij de gedachte dat ze vanavond nog terug moest naar Dhr. Schmidt. Ze had beloofd een extra keer te komen en wat te eten voor hem te maken. Nu had ze daar spijt van. Ze besloot dan maar meteen te gaan, des te eerder was ze er van af.
Met een diepe zucht stapte ze binnen bij Dhr. Schmidt. Ze zag dat hij een brief in zijn handen had.

“Bent u nu nog met de post bezig, dhr. Schmidt?”, vroeg ze zo kalm mogelijk. Op het bureau lag de bewuste foto en nu ze goed keek zag ze inderdaad de krullen van de jonge vrouw. “Nee, meisje, deze brief had ik al. Het is nogal belangrijk” zei hij nors. “Ik had hem eigenlijk met de andere spullen mee naar beneden gegooid maar hij is blijven steken achter de balustrade”. Ze had het dus toch goed gezien.

“Heeft uw zoon weer contact opgenomen?” vroeg ze, denkend aan de twee mannen op de galerij. “Nee” zei hij, “mijn zoon woont in Zwitserland, met hem heb ik alleen telefonisch contact.” “Oh gelukkig”, zei ze. “Ik dacht dat misschien één van de mannen die ik toen op de galerij tegenkwam uw zoon was” zei ze. “Maar dat kan niet als hij in het buitenland woont. Fijn dat zo’n type geen familie van u is.”

“Geen familie, maar wel bijna”, zei Dhr. Schmidt zachtjes. “Een van hen is de man van de dochter van mijn eerste vrouw. Zij heeft me deze vervelende brief geschreven.”
“De dochter van Suzanne?”, vroeg ze hem, terwijl ze naar de foto wees. Boos keek hij haar aan. “Wat weet jij van Suzanne?”

Op dat moment wordt de voordeur met een klap opengegooid en stappen de twee ongure types binnen, samen met een vrouw. Suzanne beseft onmiddellijk dat dit de briefschrijfster moest zijn. Eigenlijk wilde ze opstaan maar omdat de vrouw op dreigende toon begint te praten blijft ze zitten en aait Jozef, die bij haar op schoot is gesprongen, zachtjes over zijn rug.

Hoofdstuk 7

“Al het geld, waar is dat heen? En het huis, wat is daarmee gebeurd? Lekker zelf alles opgemaakt en nooit meer aan je vrouw gedacht zeker? Als je haar deel niet geeft heb ik hier nog wel twee vriendjes bij me hoor, die heb je de vorige keer ook al leren kennen...”

De vrouw gaat behoorlijk tekeer en Suzanne ziet Dhr. Schmidt steeds verder in elkaar krimpen. Hij staart verdrietig naar de grond. Omdat de vrouw al haar aandacht op Dhr. Schmidt heeft gericht, kan Suzanne haar wat beter bekijken. Een donkerharige, vrij lange vrouw van ongeveer haar leeftijd. Opgestoken haar, een iets te grote spijkerbroek en een zuurstokroze blouse. Op dit moment praat ze hard en komt erg onvriendelijk over maar Suzanne betwijfelt of dat haar ware aard is. In de ogen van de vrouw lijkt ze toch best wat vriendelijks te zien.

“Nou, zeg op! En wie is………” terwijl de vrouw zich omdraait om Suzanne aan te wijzen valt ze plotseling stil. Ze kijkt Suzanne doordringend aan en komt langzaam naar haar toe gelopen. Jozef lijkt de spanning aan te voelen want hij springt op de grond en rent de keuken in.

Happend naar adem stamelt de vrouw: “Wie…wat…jij…hier… al die tijd? Heb jij al die jaren contact gehad met hem? Maar hoe wist je van zijn bestaan?”

“Het spijt me enorm” zegt Suzanne, “maar ik heb geen idee waar u het over heeft. Ik zie alleen dat Dhr. Schmidt behoorlijk overstuur is geraakt van uw bezoek dus als u allen zo vriendelijk zou willen zijn weer te vertrekken, heel graag.”

“Geen idee waar ik het over heb? Ha. Jullie spannen zeker samen zodat de buit veilig is”, roept ze weer tegen Dhr. Schmidt. “Zo vader, zo dochter, bah!”

Dhr. Schmidt staat op. “Nu moet je eens even goed naar me luisteren. Ik heb een zoon en dat is mijn enige kind. Jij wilt je blijkbaar met mijn verleden bemoeien en geld lospeuteren voor je moeder maar hou Suzanne hier gewoon buiten.”

“Ik geloof er helemaal niks van. Hoe heet je moeder eigenlijk, Suzanne?”

“Martha”, antwoordt ze langzaam, “maar ze leeft niet meer”.

“Nee, ze is zeker omgekomen bij een auto-ongeluk?”, vraagt de vrouw weer.

Verbaasd kijkt Suzanne de vrouw aan. “Waar gaat dit over? Jullie komen hier zomaar binnenvallen, schreeuwen tegen Dhr. Schmidt om geld en je weet nu blijkbaar ook meer over mijn moeder? Wie ben je in hemelsnaam?”

“Nou, aangenaam kennis te maken, ik ben je halfzus Angela.” Vragend kijkt Suzanne Dhr. Schmidt aan die met open mond naar Angela zit te staren. Zuchtend pakt ook Angela een stoel erbij. “Gaan jullie maar”, zegt ze tegen de twee mannen die wat doelloos uit het raam staren. “Dit was ook niet wat ik verwacht had”.
“Ik ben Angela, dochter van Martha en Karl, haar tweede man. Aangezien jij Martha’s eerste kind bent, van haar toenmalige man Kurt, ben je dus mijn halfzus.”
“Ho, ho”, zegt Dhr. Schmidt, “jij wil nu beweren dat Martha een kind van mij heeft en dat Suzanne mijn dochter is? Ik heb helemaal geen kinderen met Martha en toen ik met haar getrouwd was, noemde ze zich Suzanne.”
“Dat weet ik, maar is ze na jullie scheiding niet halsoverkop vertrokken? Ze was zwanger van je maar wilde helemaal geen kinderen, je weet de redenen zelf wel. Ze is weggegaan om het kind alleen te krijgen. Vanaf toen gebruikte ze haar echte naam Martha weer en heeft ze haar dochter bewust Suzanne genoemd. De baby heeft ze een paar maanden gehouden en toen alsnog voor adoptie afgestaan. Ze kon niet leven met het idee dat ze een joods kind op de wereld had gezet en gunde haar baby een mooiere toekomst dan zij dacht te kunnen bieden. Bovendien leefde ze in armoede omdat ze na de scheiding nooit geld van je heeft gehad. Met de adoptieouders werd afgesproken Suzanne te vertellen dat haar echte ouders om waren gekomen bij een auto-ongeluk, zodat Suzanne ze nooit zou gaan zoeken. Twee jaar later ontmoette Martha Karl, een joodse man die juist trots was op zijn geloof en graag kinderen wilde. Toen ben ik dus geboren. Jaren later, na het overlijden van Karl, heeft mama me haar verhaal verteld. Ze miste haar eerste kind en ze miste Kurt. Omdat ik gerechtigheid wilde heb ik je eerst geschreven en toen ik niks hoorde besloot ik je maar eens op te zoeken.”
“Een niet erg aangename ontmoeting” bromde Dhr. Schmidt. “Maar even voor alle duidelijkheid. Ik hield van je moeder en wilde niet scheiden. Ze was ineens weg zonder een adres achter te laten. Hoe kon ik haar dan iets geven? Ik heb jaren naar Suzanne gezocht, niet wetende dat ik naar een Martha moest zoeken. Ik heb haar zo gemist. Ik ben weliswaar hertrouwd en heb een zoon gekregen, mijn liefde voor Suzanne is altijd gebleven. Bovendien heb ik wel degelijk iets voor haar bewaard, wacht maar even.”

Terwijl Dhr. Schmidt naar de slaapkamer loopt, kijkt Suzanne vol verbazing naar Angela.

“Ik weet niet wat ik hoor” zegt ze. “Ik weet inderdaad niet beter dan dat mijn echte ouders verongelukt zijn. Ik weet dat mijn moeder Martha heette en rood haar had. Van mijn vader weet ik niks”.

“Je lijkt sprekend op haar”, zegt Angela. “Toen ik je goed bekeek wist ik zeker dat je mijn halfzus moest zijn. Hetzelfde rode, krullende haar, dezelfde ogen en lichaamsbouw, echt overduidelijk van je moeder.” “Maar als je van niks wist, wat doe je dan hier bij je vader in huis?”

Suzanne moet even glimlachen. “Mijn vader” zegt ze en kijkt Dhr. Schmidt stralend aan als hij weer terug de woonkamer in komt gelopen. “Ach, ik doe wat vrijwilligerswerk voor hem, ik ben hier naar toe gestuurd door de thuiszorg.”

“Mijn dochter” zegt Dhr. Schmidt, “de allerbeste gezinshulp van heel Amsterdam”. Ze lachen en omhelzen elkaar stevig.

“Ik geloof dat ik mijn excuses moet maken”, zegt Angela. “Ik vond het verhaal van mijn moeder zo oneerlijk en wilde daarom haar aandeel van het geld hebben. Ik had natuurlijk nooit verwacht tegen mijn halfzus aan te lopen. Ik had niet zo lelijk moeten doen en u had zeker niet gewond mogen raken bij onze eerste ontmoeting. Het spijt me enorm.”

“Ach, zonder jouw komst had ik nooit geweten dat ik zo’n prachtige dochter rond heb lopen. Na je eerste komst was ik bang en verdrietig maar nu ben ik blij dat je terug bent gekomen! En wat het geld betreft, dit heb ik altijd voor Martha bewaard” zegt Dhr. Schmidt terwijl hij een sieradendoosje aan Angela geeft. “Haar dierbaarste sieraden, wat foto’s en een bankpasje. Ik heb Martha’s deel altijd apart laten staan, dus als ze wil, kan ze alsnog bij het geld.”

“Dank u wel” zegt Angela, “maar ik neem het niet aan. Na alles wat hier vanmiddag is gebeurd, weet ik zeker dat mijn moeder jullie wil zien. Het lijkt me een mooie gelegenheid haar het doosje zelf te geven. Ik ga nu en bel morgen op om een afspraak te maken. Kom alsjeblieft.”

Suzanne loopt naar de keuken om twee koppen groentesoep te pakken. Terwijl ze samen aan tafel zitten, verzucht ze: “Ik kom hier binnen als gezinshulp en ga naar buiten als dochter van ouders die nog in leven blijken te zijn. Het lijkt wel een wonder!”

“Het is inderdaad een wonder om op deze leeftijd te horen dat ik nog een dochter heb. Een kind van mijn grote liefde nog wel. Fijn dat we samen Martha kunnen ontmoeten, we zullen elkaar heel veel te vertellen hebben.”

“Hmmm, lekkere soep heb je weer gemaakt” zegt hij, terwijl Suzanne de radio harder zet en zachtjes meezingt met het vandaag zeer toepasselijke “A Perfect Day”.