woensdag 4 mei 2011

Verhaal Baarle 1, hoofdstuk 2

Suzanne moest ineens heel nodig naar het toilet. Dat had ze eigenlijk altijd in spannende situaties. Ze belde nog een keer aan, het wachten op respons leek haar een eeuwigheid te duren. ‘Dan maar ergens anders aanbellen’ dacht ze en koos een willekeurige naam, terwijl ze van de ene voet op de andere wipte, om op die manier de aandrang te onderdrukken.
Via de intercom klonk een loom: ‘ja, wie daar?’
‘Goedemorgen mevrouw, ik moet bij meneer Schmidt op nummer 83 zijn, maar hij reageert niet. Zou u misschien zo vriendelijk willen wezen even voor mij de tussendeur te openen? Ik ben sinds kort zijn nieuwe gezinshul…’
Nog voordat Suzanne haar zin af kon maken werd ze beloond
met een schel geluid en kon ze het gebouw betreden.
‘OOK GOEDEMORGEN’ mompelde Suzanne in zichzelf.

Ze liep richting lift, met de boodschappen stijf tegen zich aan.
Ze had de visgraatjas, de foto en de portefeuille bovenop haar boodschappentas gelegd. De gebroken vaas had ze maar gelaten waar hij was.
En alhoewel Suzanne niet direct de kleinste was, lukte het haar nog maar net om boven haar overvolle tas te kijken.
Uit de tegenovergestelde richting kwamen twee jonge mannen aangelopen. De ene man trok licht met zijn rechterbeen.
Toen Suzanne hem wat beter bekeek zag ze onder
de capuchon van zijn blauwe trainingsjack een paar zwart
omringde ogen in een lijkbleek gelaat. De jongen keek ietwat schichtig om zich heen. Onwillekeurig liep Suzanne naar de zijkant van de hal, om zodoende wat meer ruimte tussen haar en de mannen te creëren. De andere man, de langste van de twee, keek nu ook haar richting uit. Het eerste wat Suzanne opviel in het pokdalige gezicht, waren de ijzige ogen, die spottend over Suzannes lichaam gleden.
Met een Amsterdams accent, snauwde de man bits:
‘heb ik wat van je aan trut!’
Suzanne klemde haar boodschappentas nog steviger tegen zich aan en versnelde haar pas.
Ze hoorde nog net ’t capuchonnetje tegen zijn maat zeggen:
‘Yo Jack, nu even niet!’

Suzanne had het inmiddels goed warm gekregen. ‘Wat een mafkezen lopen er tegenwoordig toch rond’ dacht ze. Ze hoorde hen de deur naar buiten openen en het geluid van hun voetstappen ebde weg. Opgelucht haalde Suzanne adem.

Terwijl ze op het knopje van de lift duwde, spookten er allerlei scenario’s door haar hoofd. Had ze de situatie misschien verkeerd ingeschat en was het niet meneer Schmidt zijn flat geweest, maar die van de buren?
Nee, het was toch echt meneer Schmidt geweest, die ze naast dat bruidje op de foto had zien staan. Op weg naar boven hoorde Suzanne ‘The Girl From Ipanema‘ via de speakers.
The Perfect Day werd minder met iedere verdieping die Suzanne steeg.
Op de galerij van de achtste etage had een frisse wind vrij spel met Suzannes rode haren. Even zag ze niets. Ze maakte één hand vrij om met haar wijsvinger de losgeslagen krullen achter haar oren te draaien. Vanaf deze hoogte had Suzanne een weids uitzicht
over de stad. In de verte hoorde ze het carillon van de Oude Kerk
op de Wallen spelen.

‘Wat’ dacht ze, ‘als Schmidt daar hartstikke dood ligt?’
Eigenlijk wist ze maar bar weinig van Herr Schmidt.
‘Waren die twee mannen misschien inbrekers? Nee, natuurlijk niet, anders hadden ze die portefeuille wel meegenomen’.
Haar passen werden minder jachtig, maar voor ze het wist was ze toch bij nummer 83. De deur stond op een kier en ze zag her en der
post op de vloer van het gangetje liggen.
‘Yoehoe, hallooooo meneer Schmidt, ik ben het, Suzanne!’
Ze drukte met haar elleboog de deurkruk naar beneden en opende de deur van de hal naar de kamer.

Direct voelde ze de tocht van de schuifdeur die ze eerder beneden open had zien staan.
Suzanne stond als aan de grond genageld toen ze meneer Schmidt met uitzondering van zijn onderbroek, naakt op de grond zag zitten.

Op zijn voorhoofd, boven één van de wenkbrauwen had Schmidt een lelijke snede. Geronnen bloed was zichtbaar op zijn neus en wang.
Suzanne liet in een moment van paniek alles uit haar armen vallen.
Ze rende naar Schmidt en hurkte zich naast hem. ‘Meneer Schmidt,
wat is er gebeurd?’ ‘Help me omhoog meisje, help me omhoog’,
kreunde Schmidt.
Als je hem van een afstand bekeek, zou je niet zeggen dat deze tengere man nog zoveel woog. Suzanne had al haar krachten nodig om hem op de sofa te tillen.

Ze was verbaasd over de kalmte in haar eigen stem, toen ze vroeg:
‘heeft u pleisters in huis meneer?
Ondertussen sloot Suzanne de schuifdeur, ‘Schmidt moest het wel koud hebben gekregen’ bedacht ze.
Meneer Schmidt mompelde zwak: ‘in de rechterla, onder het aanrecht liggen pleisters’. Koortsachtig liep Suzanne richting de keuken. Op de keukentafel zag ze een bordje met een half opgegeten witte boterham met jam liggen. Daarnaast een omgevallen glas melk. De kat van meneer Schmidt zat ongegeneerd zijn pootjes schoon te likken.
Suzanne hield enorm van katten en de manier waarop ze stoïcijns hun eigen gang leken te gaan. Op de een of andere manier had Suzanne onthouden dat de kat Jozef heette. Ze herinnerde zich dat de kater haar tijdens het intake gesprek op afstand stilzwijgend had geobserveerd.
Later was Jozef haar verzoenende kopjes komen geven.
‘Hallo Jozef’, zei Suzanne liefkozend . Ze aaide hem in het voorbijgaan even over de bol, ‘was dat even schrikken’.
Suzanne had inmiddels de pleisters gevonden en ze maakte een schone theedoek nat om het gezicht van Schmidt te kunnen deppen.
Suzanne liep met ferme stap terug de kamer in, meneer Schmidt zei: ‘gezien de omstandigheden kun je me maar het beste tutoyeren,
‘vrienden noemen mij Kurrrt, Kurrrt Schmmmidt!’…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten