maandag 30 mei 2011

Verhaal Merksplas/Hoogstraten: Hoofdstuk 4

Twee dagen later kwam Suzanne terug bij Meneer Schmidt. Ook nu weer stond het aanrecht vol met nog af te wassen borden en kopjes en Meneer Schmidt zat nog een beetje treurig voor zich uit te staren. Wel zag ze terug moed in zijn ogen. Hij keek haar recht in haar ogen en zei: “Hé Suzanne, ik ben blij dat je er bent.” Zij keek hem aan en dacht: “Wat ben ik blij dat Meneer Schmidt mijn naam kent.” Ze werden er allebei helemaal vrolijk van. Ze ruimde de tot dan toe een beetje verwaarloosde woonkamer op, stofte de vele beeldjes af die op het dressoir stonden, stofzuigde elke kamer grondig en ververste het veel te lang gebruikte beddengoed.

Tegen twaalf uur smeerde ze meneer Schmidt enkele boterhammen met pindakaas en jam. De combinatie deed Suzanne huiveren maar meneer Schmidt vertelde tijdens hun kennismakingsgesprek dat dat het eten was dat hem opfleurde in slechte tijden.

Samen aten ze gezellig hun middagmaal. Er werd bijna niets gezegd. Rust. Stilte. De zon die door het raam naar binnen scheen. Aan elkaars gezicht te zien leek het alsof ze allebei opgelucht en blij waren. Ze genoten.

“Zullen we nog een wandeling maken? We lopen gezellig met zijn tweetjes een blokje om. Wat denk je?” “Leuk,” zei meneer Schmidt. Ze hielp meneer Schmidt met het aandoen van zijn jas, trok zelf haar door haar moeder gebreide vest aan en vertrokken. In de gang naar de lift kwamen ze mevrouw Van Den Bulck tegen. Mevrouw Van Den Bulck was een jonge weduwe die tegenover het appartement van Meneer Schmidt woonde. Ze was er drie jaar geleden komen wonen, na de dood van haar man. Het was een beetje een sombere vrouw. Ze had al heel veel meegemaakt. De dood van haar man was maar de laatste druppel. Ze had ook al haar dochter verloren aan borstkanker. Niemand kan het verlies van een kind dragen. Het is een niet-logische levenslijn.

“Hé meneer Schmidt !” riep ze toch opgewekt. “Ben je op stap met je kleindochter? Ik wist niet dat je kinderen had. Ze lijkt sprekend op je ! Dezelfde donkere ogen …”
“Nee hoor,” zei Meneer Schmidt, “Suzanne is een goede vriendin van me!” En hij lachte. Het deed Suzanne enorm veel deugd dat Meneer Schmidt haar een vriendin noemde. Voor hetzelfde geld zei hij “hulp”, “gezinshulp” of “werkster”.

In het park aangekomen zetten ze zich op een bankje. Het bankje was in een niet meer zo goede staat en het kon zeker een likje verf gebruiken. Ze trokken zich daar niets van aan.
De zon straalde. Ze scheen bij meneer Schmidt in de ogen. Hij draaide zich een beetje naar Suzanne toe om te voorkomen dat hij straks tijdens de terugweg constant gekleurde vlekken zou zien omdat de felle, hete, warme zon zijn netvlies verbrandde. Genietend keken ze elkaar in de ogen. Ze zuchtten.

“Weet je,” zei Meneer Schmidt plots, “ik heb vele vrouwen gekend in mijn leven. Als luitenant in het leger was ik best populair bij de meisjes. Ik ben er niet trots op, maar ik profiteerde daar wel eens van. Toch zijn er maar twee vrouwen waar ik ooit echt om gegeven heb. Mieke, of Mary, van de brief die je las en …”

“Simone?” vroeg Suzanne snel …
“Nee”, zei hij, “Simone was niet echt zo’n grote liefde. We hadden het goed samen, maar het was meer een verstandshuwelijk. Zeker nadat ze mij belogen had door mij, om mij voorgoed voor haar te winnen, te vertellen dat ze zwanger was terwijl dit eigenlijk niet zo was. Het vertrouwen was sindsdien weg.”

Hij keek stil, dromerig voor zich uit. “Naar Amerika,” prevelde hij … “het was zo ver.”

Een traan rolde over zijn wang. Zij nam zijn hand vast.
“Miste je Mieke?” vroeg ze. “Ja,” zei hij, “ik dacht dat ik haar nooit meer zou vergeten … tot ik Lily tegen kwam.”
“Lily was niet haar echte naam. Ik noemde haar zo … omdat ze zo mooi was … omdat haar karakter zo fragiel was … omdat haar lach zo kleurrijk was … als de lelies in mijn oma’s tuin.” Suzanne zag zijn ogen blinken. Hij vertelde nog heftiger verder. “Lily was jong. Ze was 25 jaar jonger dan ik. Maar ze was mooi. Ze was lief. We beleefden een zeer korte, maar zeer intens mooie tijd samen. We leerden elkaar kennen via mijn broer Jean-Marc. Jean-Marc was afgestudeerd aan het conservatorium. Hij gaf de lessen muzikale opvoeding op het Sint-Vincentiuscollege.”

“Oh, leuk !” zei ze. “Mijn moeder ging daar ook naar school !” Had je een fijne band met je broer?” vroeg ze geïnteresseerd. “Jean-Marc was een fijne broer, een echte vriend voor me.” “Zalig!” zei ze. “Ik heb geen broer of zus. Het moet ongelooflijk leuk zijn … denk ik,” nuanceerde ze haar reactie.

“Lily volgde privé zangles bij mijn broer thuis. Op een bepaald moment kruisten we elkaar op de trap. We keken elkaar aan en voelden allebei meteen dat er iets was. De vier seconden dat we tegenover elkaar stonden leken een eeuwigheid te duren. Ze waren zalig. Mijn hart bonsde. Ik kreeg het warm en koud tegelijk. Nooit geloofde ik dat het gevoel dat ik ooit bij Mieke had nog zou kunnen of zelfs zou willen voelen. Maar dit was het. Liefde op het eerste gezicht. Je hartslag versnelt, je krijgt klamme handen en de vlinders razen door je lijf. Als dat wederzijds is, dan heb je kans op vuurwerk... Het duurde een week voor ik haar mee uit durfde vragen. Het was tenslotte iemand die véél jonger was dan ik. Kon het eigenlijk wel? Ze had mijn dochter kunnen zijn …“

“Het werd de meest spannende, opwindende date die ik ooit had. We wilden onze waardigheid houden naar elkaar toe, maar het was die avond allemaal zo duidelijk. We hebben zelfs passioneel gevrijd als afscheid.”

“De volgende weken waren een hel. Ze was al enkele keren niet op de les geweest bij mijn broer. Hij vertelde me dat ze ziek was. Lag het aan mij? Lag het aan onze date? Ging het allemaal te snel? Was ik te oud? … allemaal vragen die ik mezelf stelde. En het stomste wat ik op dat moment kon doen … ik probeerde het gebeurde allemaal te minimaliseren. In gedachte maakte ik er een onenightstand van. Nu, vooral na het lezen van de brief van Mieke, besef ik dat dat een enorme fout is geweest. Als ik aan haar denk weet en voel ik nog steeds dat wij, ondanks het leeftijdsverschil voor elkaar gemaakt waren.
Ik heb me in de daaropvolgende twintig jaar nooit nog zo veilig, zo beschermd of zo mezelf gevoeld als bij haar …”

Een traan rolde wederom over zijn wang. Zij nam zijn hand nog steviger vast. Ook Suzanne begon te wenen.

“Zie ons hier nu,” zei hij. “Nog nooit heb ik met iemand hierover kunnen of durven spreken.”

Het gaf haar een warm gevoel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten